Plan: | Landgoed De Negen Linden |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1696.BP1300nld082010-vo00 |
Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen het bestemmingsplan mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.
Huidige situatie
In het plangebied bevond zich het hoofdgebouw een woning, die door brand is verwoest. Daarnaast bestaat het plangebied uit verhard terrein, bomen en een stuk grasland (intensief beheerd).
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan wordt opgesteld om het huidige bouwvlak te vergroten. In het plangebied wordt het afgebrande hoofdgebouw dat deel uitmaakt van het landgoed herbouwd. Het bouwvlak wordt vergroot voor de aanleg van een terras. Voor deze ontwikkeling zullen de volgende werkzaamheden plaatsvinden:
Toetsingskader
Beleid
Nota Ruimte
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het projectgebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied, maar is wel op 25 m afstand van het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen' gelegen.
Figuur B.1 Ligging plangebied (blauwe cirkel) ten opzichtte Natura 2000-gebied
Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen'
De Oostelijke Vechtplassen bestaat uit een reeks van laagveengebieden tussen de Vecht en de oostrand van Utrechtse heuvelrug. In het gebied bevinden zich door turfwinning ontstane meren en plassen, meest met een zandondergrond, sommige aanzienlijk verdiept door zandwinning. De combinatie van rivierinvloeden en invloeden van het watersysteem van de zandgronden heeft een rijke schakering van typen van moeras en moerasvegetaties doen ontstaan. In het gebied zijn twee belangrijke gradiënten te onderscheiden: van noord naar zuid loopt een gradiënt van meer gesloten gebied (bos) naar meer open landschap (grasland, trilveen en rietland), terwijl van west naar oost een gradiënt is te zien van toenemende kwel (in petgaten en trilvenen). Belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen (roerdomp, purperreiger) en zeer belangrijk voor broedvogels van moerassen met veel waterriet en lange oeverlijnen (woudaap, grote karekiet). Ook van enig belang als broedgebied voor enkele andere moeras- en watervogels (porseleinhoen, zwarte stern, ijsvogel).
Dit natuurgebied kwalificeert zich vanwege de volgende kenmerken:
Belangrijkste gebied voor:
Habitattype
3140 | Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetaties |
3150 | Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition |
4010 | Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix |
6410 | Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Eu-Molinion) |
7140 | Overgangs- en trilveen |
7210 | *Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae |
9100 | *Veenbossen |
* prioritair habitat
Soort
Het projectgebied maakt geen deel uit van de PEHS.
Soortenbescherming
Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). Volgens de verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997; Kapteijn, 1995) zijn in en nabij de planlocatie verschillende soorten waargenomen.
Planten
Volgens het Natuurloket komen er binnen het betreffende kilometerhok meerdere beschermde vaatplanten voor, die zijn beschermd ingevolge de Ffw. Gezien de voorkomende biotopen, de verspreidingsgegevens en het intensieve beheer, zijn beschermde vaatplanten hier niet te verwachten.
Vogels
Broedvogels zijn volgens het Natuurloket goed onderzocht binnen het betreffende kilometerhok.
In het plangebied broeden naar verwachting verschillende vogelsoorten van tuin, zoals turkse tortel, heggemus, zanglijster, merel, pimpelmees, koolmees en spreeuw. Omdat het gebouw volledig afgebrand is, is het niet meer geschikt voor gebouwbewonende vogelsoorten, deze zijn dan ook niet aanwezig. De genoemde vogelsoorten die onder de Vogelrichtlijn vallen zijn niet te verwachten in het plangebied.
Zoogdieren
Het Natuurloket meldt dat zoogdieren (inclusief vleermuizen) binnen het plangebied slecht onderzocht zijn. Op basis van de atlas van Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) worden de volgende soorten in (de omgeving van) het plangebied verwacht: egel, mol, vos, hermelijn, wezel, bunzing, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, aardmuis, veldmuis, dwergmuis, rosse woelmuis, gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, watervleermuis, meervleermuis en gewone grootoorvleermuis. Genoemde vleermuizen kunnen mogelijk gebruikmaken van het opgaande groen als vliegrouten en/of foerageergebied. Omdat het gebouw volledig is afgebrand, is het daardoor ongeschikt geworden voor vleermuisverblijfplaatsen.
Amfibieën
Amfibieën zijn volgens het Natuurloket niet onderzocht binnen het betreffende kilometerhok. De verwachting is dat vooral de meer algemeen voorkomende amfibieën als gewone pad en bruine kikker gebruikmaken van het plangebied. Zwaar beschermde soorten zijn hier niet te verwachten.
Reptielen
Volgens het Natuurloket zijn reptielen niet onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. In de nabij omgeving (het plassengebied) zijn waarnemingen bekend (RAVON, 2009) van een zwaar beschermde soort als de ringslang. Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied is de verwachting dat de ringslang hier niet aanwezig is.
Overige soorten
Beschermde insecten kunnen worden uitgesloten, gezien de hoge eisen die dergelijke soorten stellen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel B.1.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B.1.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling | ontheffingsregeling Ffw | ||||
tabel 1 | tabel 2 | tabel 3 | vogels | ||
bijlage 1 AMvB | bijlage IV HR | cat. 1 t/m 4 | cat. 5 | ||
egel, mol, vos, hermelijn, wezel, bunzing, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, aardmuis, veldmuis, dwergmuis en rosse woelmuis bruine kikker en gewone pad |
alle vleermuizen | spreeuw, pimpelmees en koolmees |